Wat is inflatie?

Dit artikel geeft een overzicht van waarom inflatie een van de belangrijkste variabelen in de economie is, hoe inflatie ontstaat en wordt berekend, en hoe je je kunt indekken tegen stijgende inflatie.

Inflatie in het kort

  • Inflatie verwijst naar de stijging van de prijs van goederen en diensten over een bepaalde periode.
  • Inflatie is meestal het gevolg van een kortetermijnstijging van de productiekosten of de vraag naar bepaalde goederen, of van een langetermijntoename van de geldhoeveelheid.
  • Inflatie is relevant voor sparen en beleggen omdat het de reële waarde van het belegde geld verlaagt en daardoor een negatieve invloed heeft op het rendement.

1. De basics

Inflatie verwijst over het algemeen naar de stijging van de prijs van goederen en diensten gedurende een bepaalde periode. Voor het jaar 2021 bedroeg de inflatie in Nederland 2,7%. Dit betekent dat een gemiddelde aankoop in de supermarkt die eind 2020 100 euro kostte, een jaar later 102,70 euro kost. De gekochte goederen zijn met 2,70 euro gestegen of 2,7% duurder geworden. Inflatie wordt daarom ook wel inflatiepercentage genoemd. Economen noemen dit een stijging van het prijsniveau in een economie. Vanuit het oogpunt van de consument betekent dit een verlies aan koopkracht.

Er zijn verschillende manieren om inflatie te meten. Naast voedselprijzen worden bijvoorbeeld ook de kosten van benzine, stookolie, handwerkersdiensten of hotelaccommodaties in de berekening meegenomen. De kosten van deze goederen en diensten worden vastgelegd in een zogenaamde Consumentenprijsindex (CPI). De inflatie is de procentuele verandering van deze consumentenprijsindex over een bepaalde periode.

Inflatie ontstaat om verschillende redenen. Er bestaat economische consensus dat inflatie op korte en middellange termijn meestal wordt veroorzaakt door een stijging van de productiekosten of van de vraag naar bepaalde goederen . Economen zijn het er ook over eens dat buitensporige groei van de geldhoeveelheid de inflatie op de lange termijn stimuleert en dat zeer hoge inflatiecijfers schadelijk zijn. Daarom geven veel economen de voorkeur aan vrij lage, zij het consistent positieve inflatiepercentages. Dit komt tot uiting in de doelstellingen van centrale banken, die over het algemeen het mandaat hebben om prijsstabiliteit te handhaven, wat neerkomt op het beheersen van de inflatie. Zo heeft de Europese Centrale Bank (ECB) zich tot doel gesteld de inflatie op 2% te houden, met evenredige afkeer van afwijkingen onder en boven de doelstelling. Het probeert dit te bereiken door middel van diens monetair beleid. Tot de instrumenten van de ECB behoren bijvoorbeeld een aanpassing van de beleidsrente of programma's voor het opkopen van obligaties.

Andere termen die in de economie vaak worden genoemd in verband met inflatie zijn:

  • Deflatie: een daling van het algemene prijsniveau (tegengesteld aan inflatie)
  • Desinflatie: afnemende groei van het prijsniveau
  • Hyperinflatie: een op hol geslagen inflatoire spiraal naar boven (zeer sterke inflatie)
  • Stagflatie: een combinatie van inflatie, trage economische groei en hoge werkloosheid (een onwenselijk scenario voor een economie)

2. Inflatie berekenen

De kosten van levensonderhoud zijn afhankelijk van de prijzen van veel goederen en diensten. Om de kosten van levensonderhoud voor de gemiddelde consument te meten, voeren overheidsorganisaties (zoals het Centraal Bureau voor de Statistiek) enquêtes uit onder huishoudens om een mandje met vaak gekochte artikelen en veelgebruikte diensten te bepalen, en volgen ze de kosten van dit mandje in de loop van de tijd. De kosten op een bepaald moment, uitgedrukt ten opzichte van een basisjaar, vormen de consumentenprijsindex (CPI). De procentuele verandering in de CPI over een bepaalde periode geeft de inflatie van de consumentenprijzen aan, de meest gebruikte inflatiemaatstaf. Als de CPI van het basisjaar bijvoorbeeld 100 is en de huidige CPI 110, dan is de inflatie over die periode tien procent. Doorgaans wordt de CPI maandelijks berekend. Bovendien is de gebruikelijke waarnemingsperiode één jaar, waardoor inflatie vaak kan worden geïnterpreteerd als een procentuele stijging ten opzichte van dezelfde maand van het voorgaande jaar.

Als er over inflatie gesproken wordt, komt de term 'kerninflatie' vaak ter tafel. Dit is een inflatiemaatstaf die bepaalde producten uitsluit, zoals voedsel en energie, waarvan de prijzen in hogere mate onderhevig zijn aan schommelingen en worden beïnvloed door seizoensfactoren. Met name de olieprijs heeft als op zichzelf staande factor een sterke invloed op de inflatiecijfers. Daarom moet er naast de reguliere inflatie ook rekening worden gehouden met de aangepaste maatstaf van de kerninflatie, bij het beoordelen van een economie. Centrale banken besteden bijzondere aandacht aan kerninflatie in hun streven naar prijsstabiliteit.

Het mandje van de consumentenprijsindex wordt doorgaans over een langere periode constant gehouden en slechts af en toe aangepast aan veranderingen in consumentengedrag of nieuwe trends. Zo zijn er enige tijd geleden koffiepads en -capsules of vergoedingen voor streamingdiensten aan het winkelmandje toegevoegd om het huidige consumentengedrag op een eigentijdse manier weer te geven. De volgende lijst toont de componenten en wegingen van het mandje dat gebruikt wordt voor de consumentenprijsindex voor Nederland (voor 2022).

1.  Eten en niet-alcoholische dranken

15,4%

2.  Alcoholische dranken en tabaksproducten

3,8%

3.  Kleding en schoeisel

6,4%

4.  Huisvesting, water, elektriciteit, gas en andere brandstoffen

18,5%

5.  Meubels, verlichting, apparaten en andere huishoudelijke accessoires

7,9%

6.  Gezondheid

2,7%

7.  Vervoer

13,1%

8.  Post en telecommunicatie

3.1%

9.  Recreatie, amusement en cultuur

9,9%

10.  Onderwijs

0,5%

11.  Catering- en accommodatiediensten

6,7%

12.  Overige goederen en diensten

12,7%

Bron: https://www.ecb.europa.eu/stats/ecb_statistics/escb/html/table.en.html?id=JDF_ICP_COICOP_INW

3. Hoe inflatie ontstaat

In de economie zijn er veel theorieën en modellen over hoe inflatie ontstaat. In het algemeen moet een onderscheid worden gemaakt tussen de langetermijn- en de kortetermijnvisies op inflatie. De economische consensus is dat inflatie op lange termijn wordt veroorzaakt door een buitensporige groei van de geldhoeveelheid. Op korte en middellange termijn wordt inflatie echter vooral veroorzaakt door het samenspel van vraag en aanbod.

Inflatie aan de aanbodzijde, ook wel kosteninflatie genoemd, doet zich voor wanneer de productiekosten stijgen als gevolg van stijgende lonen, energie- of grondstofkosten, terwijl de vraag stabiel blijft. Om niet failliet te gaan, moeten producerende bedrijven de stijging van de productiekosten doorberekenen aan de eindgebruikers, wat resulteert in prijsstijgingen of inflatie.

Vraaginflatie of bestedingsinflatie treedt op wanneer de vraag naar goederen zo snel toeneemt dat leveranciers niet kunnen reageren door hun aanbod te vergroten. Volgens de wetten van de markt leidt dit tot prijsstijgingen en daarmee tot inflatie. Dit type inflatie komt meestal voor in tijden van gezonde economische groei.

4. Wat inflatie betekent voor beleggen

Bij beleggen is het belangrijk om de relatie tussen nominaal en reëel rendement te begrijpen. Het reële rendement wordt berekend uit het nominale rendement minus de inflatie. Als je bijvoorbeeld aan het begin van het jaar een aandeel koopt voor 100 euro en het aan het einde van het jaar verkoop voor 102 euro, heb je twee euro winst gemaakt - het nominale rendement is 2%. Als de inflatie dit jaar echter 3% was geweest, was het reële rendement negatief geweest (min één procent) en had je dus koopkracht verloren. De investering remde het koopkrachtverlies af, maar kon het niet volledig compenseren. Je zou dus een echt vermogensverlies hebben geleden. Dit voorbeeld laat zien dat bij beleggingen altijd rekening moet worden gehouden met het reële rendement, d.w.z. het voor inflatie gecorrigeerde rendement. De reden hiervoor is dat uiteindelijk de gewonnen koopkracht het doorslaggevende criterium is voor een belegger.

De situatie is precies andersom als je schuldenaar bent en bijvoorbeeld een lening voor een huis aan het aflossen bent. De nominale waarde van de lening, d.w.z. de hoeveelheid geleend geld, is constant terwijl het prijsniveau stijgt. Hierdoor verliest het geleende bedrag in de loop van de tijd proportioneel aan waarde, terwijl inkomsten uit bijvoorbeeld verhuur mogelijk kunnen worden aangepast aan de inflatie.

5. Indekken tegen inflatie

In principe zijn er verschillende manieren om je in te dekken tegen inflatie. Over het algemeen worden materiële activa zoals onroerend goed of edele metalen (vooral goud) als waardevast beschouwd. Grondstoffen, inflatiegebonden obligaties, maar ook aandelen zijn verdere beleggingsmogelijkheden. Het is belangrijk op te merken dat niet elke activaklasse even goed beschermt in elke inflatiefase. Zo kunnen aandelen in inflatiefasen op korte termijn lagere rendementen genereren als bedrijven hun stijgende inkoopprijzen niet volledig kunnen doorberekenen aan de consument. De geschiedenis leert echter dat een breed gediversifieerd aandelenportfolio op lange termijn een verwacht rendement kan bieden dat zelfs na aftrek van de inflatie positief is.

In tegenstelling tot grondstoffen en onroerend goed zijn inflatiegebonden obligaties een minder volatiele activaklasse om je in te dekken tegen het inflatierisico. Bij dit type obligatie zijn de nominale waarde en couponbetalingen gekoppeld aan een consumentenprijsindex en gecorrigeerd voor inflatie. Als de inflatie stijgt, stijgt ook de prijs van een inflatiegebonden obligatie. De coupon van een geïndexeerde obligatie wordt ook wel de reële coupon genoemd en het rendement wordt het reële rendement genoemd. Inkomsten uit zo'n obligatie verminderen dus niet in koopkracht door inflatie.

ETF's bieden een eenvoudige manier om gebundeld en wereldwijd gespreid te beleggen in aandelen, grondstoffen en (tegen inflatie beschermde) obligaties.


Author-Stefan-Wennemar

Stefan Wennemar, CFA

Stefan is een senior portfoliomanager in het team voor vermogensbeheer. Hij is gespecialiseerd in portfoliobeheer, gegevensanalyse en onderzoek naar kapitaalmarktonderwerpen. Hij heeft een bachelorgraad in economie en bedrijfskunde van de Goethe Universiteit in Frankfurt en een mastergraad in financiën van de Stockholm School of Economics.


Meer artikelen