Wat zijn obligaties, wat zijn de verschillende soorten en waar moeten investeerders op letten bij het beleggen in obligaties?
Obligaties in het kort
|
Obligaties zijn waardepapieren die de crediteur jegens de debiteur het recht geven op aflossing van het geleende kapitaal op de eindvervaldag en rentebetaling gedurende de looptijd. De vervaldatum, de looptijd en het type rente (vast of variabel) worden vóór de uitgifte bepaald. Uitgevers van obligaties kunnen staten, bedrijven en banken zijn, maar ook publiekrechtelijke corporaties, bijvoorbeeld gemeenten.
Naast het algemene renteniveau en de looptijd is ook de kredietwaardigheid van de uitgever van invloed op de rente. Dit laatste wordt beoordeeld door ratingbureaus zoals Standard & Poors (S&P) of Moody's. De ratingniveaus van S&P variëren van de hoogste kredietwaardigheid AAA (triple A; laag wanbetalingsrisico) tot D (D voor wanbetaling of niet-nakoming; gedeeltelijke of volledige wanbetaling). Voor de eenvoud wordt binnen de ratingschaal onderscheid gemaakt tussen twee soorten obligaties: investment grade (S&P ratings: AAA tot BBB-) en non-investment grade (S&P ratings: BB+ tot D). Deze laatste worden vaak ook wel junk bonds (letterlijk: afvalobligaties) of high yield obligaties (letterlijk: hoogrentende obligaties) genoemd.
In tegenstelling tot de hoge volatiliteit van aandelen(-markten), kunnen obligaties veel minder risicovol zijn. Met name de obligaties van overheidsuitgevers van industrielanden worden vaak als risicovrij beschouwd voor beleggers in hetzelfde valutagebied. Obligaties van bedrijven met een rating aan de bovenkant van de investment grade-schaal gedragen zich op dezelfde manier. Naarmate de looptijd toeneemt en/of de kredietwaardigheid afneemt (synoniem met een hoger wanbetalingsrisico), verandert het risicoprofiel en gedragen obligatiekoersen zich met toenemende volatiliteit. Zo fluctueren hoogrentende obligaties met een resterende looptijd van tien jaar aanzienlijk meer dan Duitse staatsobligaties met een resterende looptijd van slechts twee jaar.
Voor portfolio’s zijn obligaties vooral geschikt als risicoverlagend onderdeel. Hier wordt het samenspel van risico en rendement duidelijk: in vergelijking met aandelenbeleggingen zijn de risico's lager, maar het potentiële rendement ook. Obligaties worden voornamelijk gebruikt om het portfolio te diversifiëren en portfolio’s met een obligatiecomponent worden doorgaans gekenmerkt door lagere schommelingen.
Obligaties kunnen worden verhandeld op de beurs of over the counter (OTC). Bij de handel moet worden opgemerkt dat obligaties worden verhandeld in procentuele noteringen (prijs = percentage van de nominale waarde). Daarnaast is er een minimale coupure die, afhankelijk van de obligatie, 1.000 euro, 10.000 euro of zelfs 100.000 euro kan zijn. Door de minimale coupure zijn directe beleggingen in obligaties voor veel particulieren niet geschikt, vooral omdat zij vaak breed gespreid willen beleggen. Obligatie-ETF's bieden de mogelijkheid om op een breed gediversifieerde manier in verschillende obligaties te beleggen, zelfs met lage bedragen.
De nominale waarde is het bedrag dat op de obligatie staat vermeld. Het vormt de basis voor rentebetalingen en geeft het bedrag aan van de vordering van de schuldeiser op de schuldenaar.
Net als bij aandelen kan de uitgifteprijs van obligaties afwijken van de nominale waarde. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de volgende zaken:
De contante waarde is de som van de contante waarde van alle rentebetalingen en de contante waarde van de aflossing van de nominale waarde aan het einde van de looptijd.
De coupon wordt uitgedrukt als een percentage per jaar (% per jaar) van de nominale waarde en geeft de rente op de obligatie aan. De coupons kunnen jaarlijks worden betaald, maar ook gedurende het jaar - bijvoorbeeld driemaandelijks of halfjaarlijks.
De looptijd geeft aan over welke periode coupons worden betaald en aan het einde waarvan het geleende kapitaal moet worden terugbetaald. In tegenstelling tot aandelen hebben obligaties een vaste looptijd. Er wordt onderscheid gemaakt tussen obligaties op:
Als je een obligatie bezit, hoef je deze niet tot de vervaldag aan te houden, maar kun je deze gedurende die tijd verkopen.
Opgemerkt moet worden dat er ook obligaties zijn zonder vaste looptijd: Zogenaamde eeuwigdurende obligaties zijn een speciaal type obligaties omdat ze geen vervaldatum hebben.
Een andere uitzondering vormen nulcouponobligaties, waarbij de obligatie wordt gekocht tegen een korting op de nominale waarde, afhankelijk van de rentevoet, en de waarde van de obligatie stijgt tot de nominale waarde tegen de vervaldatum, voordat deze op de vervaldag tegen deze waarde vervalt.
Rendement tot einde looptijd is het rendement of de rente die wordt ontvangen door degenen die de obligatie tot de vervaldatum aanhouden en de tot dan toe opgebouwde couponbetalingen herbeleggen tegen dezelfde rentevoet tot de vervaldag.
Looptijd is de maatstaf voor hoe gevoelig de prijs van een obligatie is voor veranderingen in rentetarieven. Obligaties met een lange looptijd hebben een langere looptijd dan obligaties met een korte en middellange looptijd.
De rangorde is van invloed op de behandeling van vorderingen van schuldeisers in insolventieprocedures van ondernemingen. Vorderingen van beleggers die in senior obligaties hebben belegd, worden eerst afgelost en dus vóór achtergestelde vorderingen uit de insolvente boedel. Dienovereenkomstig is het risico op verlies groter bij beleggingen in achtergestelde obligaties, wat tot uiting komt in een hoger potentieel rendement. In deze context bieden gedekte obligaties extra bescherming in geval van insolventie van een bedrijf.
De kenmerken van obligaties met optierechten, die onder meer het tijdstip van aflossing beïnvloeden, kunnen als volgt zijn:
Inflatierisico- Het inflatierisico voor beleggers is dat de verwachte inkomsten uit coupons en de nominale waarde van een obligatie op het moment van betaling al minder waard zijn dan nu, omdat er op dat moment minder producten en diensten mee kunnen worden gekocht. Langlopende obligaties zijn in principe blootgesteld aan een groter inflatierisico dan kortlopende obligaties. Dit risico kan worden verminderd met behulp van inflatiegeïndexeerde obligaties, aangezien de coupons en de nominale waarde worden aangepast aan de inflatie.
Renterisico- Renterisico is het risico van rentebesluiten van centrale banken. In principe is er een omgekeerde relatie tussen renteveranderingen en de contante waarde van een obligatie: als de rente stijgt, daalt de prijs van een obligatie en vice versa.
Wanbetalingsrisico- Kopers van obligaties verwerven, in tegenstelling tot aandeelhouders, geen aandelen in de onderneming, maar zijn doorgaans slechts geldschieters. In het geval van insolventie van de obligatie-uitgever krijgen schuldeisers in de insolventieprocedure dus voorrang op aandeelhouders (kapitaalbeleggers). In het algemeen geldt: hoe hoger het wanbetalingsrisico van een uitgever, hoe hoger de rente op het geleende kapitaal om schuldverschaffers te compenseren voor het nemen van het verhoogde risico.
Valutarisico- Wie obligaties koopt in vreemde valuta, loopt ook een valutarisico. Als de valuta waarin de obligatie luidt in waarde stijgt ten opzichte van de eigen valuta, profiteren beleggers bovendien van de prijsontwikkeling. Andersom geldt ook dat als de vreemde valuta in waarde daalt ten opzichte van de eigen valuta, het rendement verlaagt.
Liquiditeitsrisico- Voor obligaties met een lage marktbreedte en diepte ontstaat een hoog liquiditeitsrisico. In dit geval zijn verkopen bijvoorbeeld onderhevig aan hoge prijsverlagingen vanwege een brede bied-laatspreiding (bid-ask-spread). Dit treft vooral effecten van kleinere bedrijven met lage uitgiftevolumes, die door slechts enkele marktdeelnemers worden gekocht of verkocht. Bovendien, als de uitgiftedatum van de obligatie ver in het verleden ligt, heeft dit een negatieve impact op de liquiditeit ervan. Deze "off-the-run"-obligaties worden doorgaans minder verhandeld dan zogenaamde "on-the-run"-obligaties waarvan de uitgiftedatum minder ver teruggaat.
Opgemerkt moet worden dat de individuele risico's verschillende effecten hebben op de verschillende looptijden van obligaties (in vakjargon wordt dit de rentecurve genoemd). Hogere inflatieverwachtingen hebben bijvoorbeeld vaak invloed op het midden- en lange uiteinde van de rentecurve, terwijl rentebesluiten van centrale banken een sterkere invloed hebben op het korte uiteinde. Volgens de theorie weerspiegelt de rentecurve het renteniveau van kortlopende obligaties in de toekomst.
Voor alle obligaties bestaan wanbetalings-, valuta- en liquiditeitsrisico's, vrij onafhankelijk van de looptijd: relevant zijn hier de kredietwaardigheid van de uitgevers, de volatiliteit van het corresponderende valutapaar en de breedte en diepte van de markt.
De ‘standaard’-obligatie heeft een vaste rente over de gehele looptijd. Aan het einde van de looptijd wordt de obligatie terugbetaald tegen de nominale waarde.
De zogenaamde nulcouponobligatie bevat geen couponbetalingen. Dit type obligatie wordt in de regel onder de nominale waarde (beneden pari) uitgegeven en de nominale waarde wordt op de eindvervaldag terugbetaald. Het rendement is het verschil tussen de uitgifteprijs en de terugkoopprijs.
Eeuwigdurende obligaties zijn obligaties zonder vervaldatum. Hier ontvangt een belegger constante couponbetalingen die voor onbepaalde tijd worden uitbetaald. Een van de oudste eeuwigdurende obligaties die nog wordt uitbetaald, is een Nederlandse eeuwigdurende obligatie, uitgegeven in 1648 en momenteel eigendom van Yale University.
De annuïtaire obligatie onderscheidt zich van de standaardobligatie doordat in dit type slechts een vast bedrag (de annuïteit) periodiek wordt afgelost. Hierin zijn reeds de coupon en het aflossingsbedrag van de obligatie opgenomen. Zo wordt het nominale bedrag afgelost over de individuele lijfrentes tot het einde van de looptijd en vindt er geen eenmalige uitkering van de nominale waarde op de einddatum plaats.
Een obligatie met onderpand is een obligatie die wordt gedekt door activa van de uitgever en die bescherming biedt tegen het risico van wanbetaling. In geval van wanbetaling worden de vorderingen van de schuldeisers afgelost uit de activa die afzonderlijk als dekking zijn gedeponeerd en dus geen deel uitmaken van de insolvente boedel. Dit minimaliseert het wanbetalingsrisico aanzienlijk, wat tot uiting komt in coupons met een relatief lage rente.
Bij een obligatie met variabele rente (floater) kan de rentevoet gedurende de looptijd veranderen, aangezien deze gekoppeld is aan een referentierentevoet plus een contractueel vastgelegde premie voor de kredietwaardigheid van de uitgever. In de praktijk kunnen referentierentetarieven de ‘London Interbank Offered Rate’ (LIBOR), de ‘Euro Interbank Offered Rate’ (EURIBOR), de ‘U.S. Treasury Note’-rate of de ‘Federal Reserve Funds’-rate zijn. Beleggers kunnen met dit type obligatie profiteren van stijgende rentes, aangezien de rente op de floater ook periodiek stijgt of wordt aangepast.
De inflatiegeïndexeerde obligatie biedt bescherming tegen inflatie doordat de coupon en nominale waarde gekoppeld zijn aan een inflatie-index (bijvoorbeeld de consumentenprijsindex). Bij oplopende inflatie gaat er geen reëel rendement of koopkracht verloren. Opgemerkt moet worden dat bij deflatie de rentebetalingen afnemen. Dit type obligatie wordt uitgegeven door overheden.
Obligaties met optierechten:
Markus Kirchler
Markus is een senior analist in het Capital Markets-team. Zijn belangrijkste expertisegebieden zijn portfoliomanagement en ETP-handel. Hij heeft een bachelordiploma in economie van de Vrije Universiteit van Bolzano.